Onverzadigbaar als vuur, brand ik en ga in vlammen op. (Ecce Homo, Friedrich Nietzsche)
Op de elfde van de elfde 1918, om elf uur precies, kwam een einde aan de Eerste Wereldoorlog. De elf – het gekkengetal – deed de hakkelende mitrailleurs en huilende granaten zwijgen. Elf werd het nummer van de vrede. De doden hebben het niet gehaald; talloze schietgebedjes uit loopgraven en granaattrechters ten spijt. Hun aantal bleef steken op tien miljoen. Hij is aan Nederland voorbijgegaan, maar in onze buurlanden spreken ze nog steeds van de Grote Oorlog.
[drs. JASON VELTMAAT]
Ooit, nog niet zo lang geleden, bestond het Europa van de gemeenschappelijke cultuur (Hellas, Rome, christendom, renaissance, humanisme, rationalisme…); het Europa van universele denkbeelden; het Europa van multinationale staten en koloniale rijken – een Europa zonder naties.
We hebben het over ‘het Europa van de Neven’, want de belangrijke keizers en koningen waren familie van elkaar. Europa was een ‘zaak’ van de Habsburgers, de Bourbons, de Hohenzollerns en de Romanovs. Boeren, burgers en buitenlui werden – ongeacht de volksaard – vanuit paleizen in Wenen, Parijs, Berlijn of Sint-Petersburg geregeerd.
Men leefde nog in de standenmaatschappij: de geestelijkheid en de adel maakten de dienst uit. Mensen uit de bovenlaag van de samenleving vonden elkaar in de duizelingwekkende Europese rijkdom van beeldende kunsten, architectuur, muziek en filosofie; de populus (het gepeupel) werkte in het zweet zijns aanschijns, onwetend en onnozel.
Machtsevenwicht
De Franse Revolutie deed dit werelddeel van autocratisch regerende vorsten op zijn grondvesten schudden; de levée en masse (het volksleger), door de briljante veldheer Napoleon omgetoverd tot een Grande Armée, dwong keizerlijke en koninklijke huurlegers op de knieën. Napoleon maakte – voor korte tijd – een einde aan het Europa van de Neven.
Napoleon Bonaparte toonde zich een groot keizer: met zijn Code Napoléon (zijn wetboek) verwees hij de standenmaatschappij naar het verleden (iedereen was nu gelijk voor de wet); hij zorgde voor een eerlijke rechtspraak, met advocaten, getuigen en een jury; hij schiep de eenheid van maten en gewichten (meter, liter, kilo); het openbaar onderwijs; de burgerlijke stand…
De Franse Revolutie had nog een gevolg: het nationalisme. Door de dienstplicht die overal in navolging van de Fransen ingevoerd werd, kwamen mannen uit alle uithoeken van een land met elkaar in contact. Zij leerden een gemeenschappelijke taal spreken, omdat op het slagveld communicatie van levensbelang is – voor talloze, vaak onverstaanbare dialecten is binnen een leger geen plaats. Zij leerden dat het zoet en eervol is om voor volk en vaderland te sneuvelen. Het boertje uit de Franse Alpen, de schaapherder uit de Provence, de wijnbouwer uit de Elzas, de visser uit Le Havre en de klerk uit Parijs leerden dat zij Fransen waren. ‘Die geen taal heeft, is geen naam weerd. Waar geen taal leeft, is geen volk!’ (G. Gezelle, 1830-1899)
Het begin van de 19e eeuw kenmerkt zich door de Napoleontische oorlogen en de grote maatschappelijke veranderingen die Napoleon teweeg bracht. Op de woelige baren van die tijd werden veel mensen ‘losgeslagen’ en ontheemd. Zeeziek zochten zij naar veilige vluchthavens, weg van de onvoorspelbaar geworden Europese oceaan. De eenvoudige lieden gingen op zoek naar geborgenheid en continuïteit; zij groepeerden zich als mensen met een eigen nationale identiteit; zij vonden geborgenheid in het inheemse, in de eigen volksaard. De intellectuelen – hevig teleurgesteld in de beloften van het Rationalisme (vooruitgang, een betere samenleving) – waren ook aan het dolen: zij zochten hun toevlucht in de Romantiek: de donkere Middeleeuwen werden in een nieuw licht gezien; plaatselijke zeden en gebruiken werden aaneen gevlochten tot de bakermat van de eigen cultuur; wat eigen was aan het volk werd verheerlijkt. Schrijvers, dichters en schilders wierpen zich op het heldhaftige verleden. Het nationalisme kreeg wortels.
De verlicht despoot Napoleon vond in 1815 ‘zijn Waterloo’, tegenover een overmacht die zelfs hij niet kon verslaan, waaronder de onberekenbare Pruisische maarschalk Blücher (‘maarschalk Voorwaarts’). Nadat hij het veld geruimd had, kwamen de gekroonde hoofden van Europa bijeen in Wenen. Tijdens het Congres van Wenen werden landsgrenzen opnieuw getrokken. Noorwegen ging van de koning van Denemarken naar de koning van Zweden; Finland ging van de koning van Zweden naar de tsaar van Rusland… De Oostenrijkse Nederlanden (‘België’) en de voormalige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werden aaneengesmeed tot het Verenigd Koninkrijk onder de nieuwe koning Willem I van Oranje Nassau, de zoon van een verdreven stadhouder.
De inwoners van al die landen werd niets gevraagd. Het was een congres van vorsten, niet van volken. De vijf grootmachten (Engeland, Frankrijk, Oostenrijk-Hongarije, Pruisen en Rusland) streefden naar machtsevenwicht in Europa. Het Congres van Wenen zorgde tevens voor de Restauratie: het Ancien Regime, de dynastieke monarchie en de standenmaatschappij werden ‘in ere hersteld’.
Kaart 1800
Het nobele Duitsland
In 1830 en in 1848 werd Europa opnieuw opgeschrikt door opstanden en woelingen. Overal eiste de bourgeoisie (de welgestelde burgerij) voor zichzelf politieke invloed op. Tronen wankelden, maar de meeste monarchen overleefden deze emancipatiedrift van de burgerij (liberalisme genoemd), ook al moesten zij verder als constitutionele vorsten, dus met een grondwet en een parlement. Het zelfbewustzijn van ‘de kleine man’ was ontwaakt. Dit zelfbewustzijn vormde de mest voor de eigen volksaard. Het liberalisme nekte de oude orde: de Europees denkende elite moest buigen voor de volkscultuur.
Tussen de vijf grootmachten liepen de spanningen op: Groot-Brittannië en Rusland stonden als kemphanen tegenover elkaar aan de grenzen van het zieltogende Osmaanse Rijk (Ottomaanse Rijk) en in Zuidwest-Azië; Groot-Brittannië en Frankrijk kruisten elkaars belangen en ambities in Afrika; Frankrijk en Oostenrijk-Hongarije zaten elkaar in de weg in Italië; Rusland en Oostenrijk-Hongarije keken allebei verlekkerd naar de Balkan en dus boos naar elkaar. Pruisen, de vijfde macht, had de handen vrij…
In 1866 en 1870/71 werden oorlogen uitgevochten die Europa een geheel ander aanzien gaven. In 1866 versloeg Pruisen (geholpen door enkele Duitse staten en Italië) Oostenrijk (geholpen door andere Duitse staten). In 1871 liet de Pruisische koning Wilhelm I, nadat zijn legers Frankrijk op de knieën gedwongen hadden, zich nota bene (!) in de spiegelzaal van het paleis van Versailles kronen tot keizer van het verenigde Duitsland. Een jaar eerder waren de troepen van het eveneens tot een eenheid gesmede Italië hun hoofdstad Rome binnengemarcheerd.
De Britse historicus Thomas Carlyle schreef in The Times: ‘Dat nobele, geduldige, vrome en betrouwbare Duitsland zou tot in lengte van dagen bijeen moeten blijven als één natie, en zou koningin van het continent moeten worden, in plaats van dat blaaskakerige, eerzuchtige, ijdele, ruziezoekende, overgevoelige Frankrijk.’
De Balkan
Europa kraakte in alle voegen: gedurende de 19e eeuw was de bevolking explosief gegroeid (een verdubbeling van 180 miljoen zielen binnen één eeuw; tussen 1815 en 1914 emigreerden 40 miljoen Europeanen). De Industriële Revolutie en de bijbehorende urbanisatie hadden het vertrouwde dagelijkse leven ingrijpend veranderd. En de mens is, volgens Freud, wars van veranderingen. Zelfs veranderingen ten goede stuiten op weerstand.
Het keizerrijk Duitsland – de nieuwe ‘koningin van het continent’ – zocht ijverig naar een plek onder de zon. In tegenstelling tot zijn rivalen Frankrijk en Engeland had Duitsland geen koloniaal rijk; daarvoor was deze nieuwe grootmacht te laat op het toneel van het moderne imperialisme verschenen.
De eveneens nieuwe natie Italië – de zesde grootmacht in wording – had als hoofdstad de stad der steden, de eeuwige stad, de zetel van keizers en pausen, het symbool van imperium en continuïteit. Ergo, Romeinse ambities.
Duitsland had Frankrijk in 1870/71 vernederd. De schitterende overwinning was te danken geweest aan een grondige voorbereiding, strategisch vernuft en een verder voortgeschreden industriële ontwikkeling, maar de positie van Duitsland als dé grootmacht van het continent stond onder druk: het keizerrijk lag immers ingeklemd tussen twee sterk expanderende machten: Frankrijk en Rusland. Frankrijk had een groot koloniaal rijk; Rusland had een immens territorium (bijna een zesde van het totale landoppervlak van deze planeet).
Duitsland had bovendien een ‘blok aan het been’: het in 1871 van Frankrijk afgepakte Elzas-Lotharingen. Frankrijk zou, omwille van dat omstreden grensgebied, in een toekomstige Europese oorlog zonder enige twijfel de zijde van Duitslands vijanden kiezen. Ongeacht waar en waardoor Duitsland in een oorlog verwikkeld zou raken, een deel van de Duitse strijdmacht zou moeten vechten aan een westfront, tegen de Fransen.
Een westfront dus, sowieso, en een oostfront was allesbehalve denkbeeldig. Duitslands trouwe Zweibundpartner Oostenrijk-Hongarije stond immers op gespannen voet met Rusland.
‘Wees altijd een van de drie in een wereld met vijf grote machten,’ zei de belangrijke Duitse staatsman en ‘architect’ van de Duitse eenwording Otto von Bismarck, maar voor zijn opvolgers werd het steeds moeilijker om er twee te vriend te houden: Frankrijk zon op wraak; Oostenrijk en Rusland stonden elkaar naar het leven op de Balkan; het imperialistische Engeland (dat over een kwart van het totale landoppervlak van deze wereld heerste) had heel andere belangen dan het continentaal ingestelde Duitsland.

Twee fronten
Rusland streefde – al lange tijd – naar het bezit van de oude keizerstad Constantinopel (het huidige Istanbul), eertijds de hoofdstad van het in 1453 tegen de moslims gevallen Oost-Romeinse/Byzantijnse Rijk. Net als de West-Europese keizers (tot 1806) van het Heilige Roomse Rijk (ook wel het Heilige Duitse Rijk genoemd) voelden de tsaren van Rusland zich de opvolgers van de Romeinse keizers. Een zetel in Rome of Constantinopel gaf veel prestige.
Het geostrategische belang van Constantinopel en het gebied rondom woog nog zwaarder: de Bosporus en de Dardanellen – samen de ijsvrije, nauwe doorgang tussen de Zwarte Zee en de Middellandse Zee – werden sinds 1453 beheerst door het Osmaanse Rijk (‘Turkije’). Een vrije doortocht voor de Russische koopvaardij- en marineschepen was lang niet zeker.

In 1890 werd Bismarck – een rots in de Europese branding – terzijde geschoven door zijn keizer, de wispelturige, egocentrische Wilhelm II. Onder leiding van ‘der Kaiser’ werd het ‘Bismarckiaanse’ vriendschapsverdrag met Rusland niet verlengd. De nieuwe politieke leiding van Duitsland koos voor helderheid: Wilhelm, zijn nieuwe kanselier en zijn generale staf maakten er geen geheim van dat zij – te zwaard en te vuur – schouder aan schouder zouden staan met hun broeders in Wenen. Oostenrijkers zijn immers ook Duitsers, en de hechte Zweibund tussen de twee Duitse naties bestond al sinds 1879. In 1894 vielen Frankrijk en Rusland elkaar in de armen. Het schrikbeeld van Bismarck werd een feit: de vijand stond aan twee fronten.
In 1898 nam Duitsland een tweede onheilzwangere beslissing: de bouw van een sterke oorlogsvloot. Daarmee werd een maritieme wapenwedloop met Engeland ingeluid. ‘England rules the waves’, en dat moest vooral zo blijven, vonden de Britten. Koste wat kost.
Het had allemaal nog goed kunnen gaan, maar in 1904/05 kreeg Rusland rake klappen in een oorlog met Japan. De Russische beer bleek zwakker dan gedacht. Dat zette Londen aan het denken… Frankrijk werd niet in staat geacht om alleen tegen Duitsland op te kunnen boksen; daarom zocht Engeland – tot verbijstering van Duitsland – toenadering tot het land dat sinds mensenheugenis dé rivaal van Groot-Brittannië geweest was. Nog maar kort geleden hadden de Britten en de Fransen met elkaar op voet van oorlog gestaan in Afrika; nu sloten zij de Entente Cordiale. De reden was simpel: stel dat de Duitsers het recht op het gebruik van Franse zeehavens zouden verwerven, dankzij een gewonnen oorlog, dan zouden zij in de toekomst de Britten de hegemonie op zee kunnen betwisten. Tot dusver werden de Duitse maritieme ambities gehinderd door een ‘flessenhals’: zoals de Russen last hadden van de Bosporus en de Dardanellen, hadden de Duitsers last van de voor een vijand makkelijk te blokkeren Sont.

‘England muss und werd uns kommen,’ bleven de Duitsers nochtans zeggen, er nog steeds op vertrouwend dat Engeland in een Europees conflict hun zijde zou kiezen. De Britse minister van Koloniën, Joseph Chamberlain, had toch niet zomaar in 1899 de Duitse inborst geroemd? Hij had toch niet zomaar gesproken over een bondgenootschap van het Anglo-Saksische met het Teutoonse ras?
Maar ook met hoop op een Britse toenadering wist de Duitse politiek zich niet te ontworstelen aan fatalisme. Duitsland, zo wist men, was een stagnerende macht; Frankrijk en Rusland hadden daarentegen een enorme groeipotentie. Tenzij het machtsevenwicht ten gunste van de Centralen (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) hersteld kon worden, moesten de wapens uitkomst bieden. Het was absoluut nodig – zo meende Wilhelm II – dat de kwijnende macht van de Zweibund-partner Oostenrijk (van oudsher het Europese bastion tegen de Turken) nieuw leven ingeblazen werd.
Kaart 1900
Onafwendbaar
De Oostenrijkse machtspositie kon enkel nog versterkt worden door uitbreiding op de Balkan, het enige gebied in Europa waar nog ‘speelruimte’ was. In 1908 had Oostenrijk Bosnië ingelijfd. Rusland had slechts geprotesteerd en geen gehoor gegeven aan het oorlogsgehuil van zijn Slavische broertje Servië. Wellicht was nu de tijd rijp voor de Oostenrijkers om verpletterend uit te halen naar Servië, daarmee definitief een einde makend aan de bedreiging die uitging van het panslavisme voor de multinationale staat Oostenrijk-Hongarije. (Servië streefde naar een Groot-Servië waarin alle Slavische volken op de Balkan – dus ook de Slaven die onder het bestuur van Wenen vielen – verenigd zouden worden.)
Een voorwendsel diende zich aan toen een oververhitte Bosnische student, genaamd Princip, de Oostenrijkse troonopvolger Franz Ferdinand op 28 juni 1914 vermoordde. Een onredelijk ultimatum van Oostenrijk-Hongarije aan Servië werd ‘onbevredigend’ beantwoord. Duitsland en Frankrijk betuigden onmiddellijk hun onwankelbare steun aan hun bondgenoten. Rusland besloot ditmaal Servië wel te steunen. Wenen verklaarde op 28 juli Servië de oorlog. De Grote Oorlog was onafwendbaar geworden, ook al waren koning George V van Engeland, keizer Wilhelm II van Duitsland en tsaar Nicolaas II van Rusland volle neven van elkaar. (Om maar even het begin van dit verhaal in de herinnering terug te roepen.)
Onafwendbaar? Jawel, want de Chef Generale Staf van Duitsland, Von Moltke, drong er bij zijn Oostenrijkse collega op aan om toch vooral door te zetten. Nu of nooit (Jetzt oder nie!) was de leus, uitgaande van de gedachte dat een preventieve oorlog de beste optie was: In 1917 zou het Russische leger – zo was de verwachting – een tegenstander van formaat zijn.

De houding van Von Moltke is begrijpelijk, want de Duitse strategie was al sinds jaar en dag afgestemd op twee beginselen: (1) er komt een tweefrontenoorlog; (2) de oorlog moet (dus) gevoerd worden volgens het Von Schlieffen plan. De vroegere chef-staf Von Schlieffen had al in 1898 besloten dat in een eventuele toekomstige oorlog eerst Frankrijk aangevallen moest worden, en dat het Franse karwei geklaard moest zijn voordat de Russische oorlogsmachine goed op stoom kon komen. De geraamde tijd voor de Russische mobilisatie was zes weken; Frankrijk moest derhalve binnen die tijd verslagen worden, zodat de volledige Duitse krijgsmacht zich vervolgens zou kunnen bezighouden met de Russen aan het oostfront. Helaas moesten de Duitse legers daarvoor – omwille van dat krappe tijdraam (zes weken) – door het neutraal gebleven België heen, want het berg- en heuvelachtige Frans-Duitse grensgebied (tot aan de lijn Luik – Aken) maakte een snelle overrompeling van de Franse legers door middel van frontale aanvallen aldaar onwaarschijnlijk.
Die beruchte ‘zes weken’ maakte diplomatiek overleg tijdens de crisisdagen in juli 1914 onmogelijk, want de Duitse generaals zouden hun tijd hard nodig hebben; er was gewoon geen tijd om politici hun gang te laten gaan. Toen de Russische tsaar verwittigd werd van de Oostenrijkse oorlogsverklaring aan Servië, had hij immers het bevel tot mobilisatie gegeven. Vanaf dát moment moesten de Duitse legers westwaarts marcheren, hopend dat de oostgrens nog zes weken verschoond zou blijven van oorlogsgeweld. Die rechtlijnige haast en het concept van een preventieve oorlog (tegenwoordig ‘rechtmatig’, sinds de Amerikaanse aanval op Irak) heeft men de Duitsers zwaar aangerekend.
Op 28 juli verklaart Oostenrijk de oorlog aan Servië; Rusland mobiliseert; op 1 augustus volgt de Duitse oorlogsverklaring aan Rusland; op 3 augustus trekken de Duitse legers België binnen. De kampen zijn op 12 augustus gevormd: de Centralen (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) tegen de Entente (Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland, België en Servië). De werving van bondgenoten begint. Turkije schaart zich eind oktober aan de zijde van de Centralen; Italië kiest in mei 1915 voor de Entente; Bulgarije kiest eind 1915 voor de Centralen.

Verschrikkingen
Zes maanden na augustus 1914 zit het westfront in Frankrijk muurvast. De gruwelijke loopgravenoorlog begint. Tijdens veldslagen als bij Verdun (1916), de Somme (1916) en Passchendaele (1917) sneuvelen honderdduizenden Franse, Duitse en Britse soldaten onder het moordende vuur van mitrailleurs, mortieren en kanonnen. (Op de paar vierkante kilometer rondom Verdun worden bijna 700.000 man afgeslacht.)
Aan het westfront, het oostfront en het zuidfront sterven tijdens de Grote Oorlog onder onvoorstelbaar ellendige omstandigheden ruim 2 miljoen Duitsers, bijna 2,8 miljoen Russen, 1,4 miljoen Fransen, 980.000 Britten, 876.000 Oostenrijkers en Hongaren, 600.000 Italianen, 41.000 Belgen en (na deelname van de VS op 6 april 1917) 126.000 Amerikanen.
Voor Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië en België geldt dat zij in WOI aanzienlijk meer manschappen verloren hebben dan in WOII.
Zie: WOI en WOII militaire slachtoffers
Terug naar de laatste twee jaren van de Grote Oorlog. In het oosten winnen de Duitsers. (De ver teruggedrongen Russen staken de oorlog na de Oktoberrevolutie van Lenin en zijn Bolsjewieken.)
In het zuiden brengen de Italianen de Oostenrijkers een vernietigende nederlaag toe; in Palestina wordt het Osmaanse (Turkse) leger door de Britten opgerold. Duitsland staat nu alleen.
In Frankrijk zien de Duitse troepen hun kansen op de eindoverwinning slinken. De Ententelegers werken in 1918, onder leiding van de Franse maarschalk Foch, voor het eerst voorbeeldig samen en weten dus beter dan voorheen gebruik te maken van hun enorme getalsmatige overmacht. Vooral door de inzet van tanks (een Britse uitvinding) komt er beweging in het front. De Duitsers moeten zich na felle gevechten terugtrekken op de Siegfriedlinie.
If any question why we died/ Tell them, because our fathers lied. (Rudyard Kipling)
In de Heimat zucht het volk al jaren onder de gevolgen van de blokkade: Duitsland – op het continent omringd door vijanden; op zee opgesloten achter de Sont – blijft verstoken van voedsel én van grondstoffen voor de oorlogsindustrie.
De Spaanse griep maakt in 1918 zo’n 15 miljoen slachtoffers in Europa; het verzwakte, hongerende Duitse volk wordt zwaar getroffen. Bovendien landen (sinds april 1917) 4,4 miljoen Amerikanen; niet dat zij qua gevechtskracht veel voorstellen, maar zo’n enorme toestroom van nieuwe, ‘verse’ vijanden is niet te stuiten door de uitgeputte manschappen van Ludendorff en Von Hindenburg.
Gebruik makend van hun laatste reserves weten de Duitse troepen zich – met bewonderenswaardig doorzettingsvermogen – te handhaven totdat in hun eigen land een door socialisten en communisten geleide revolutie uitbreekt. Op 9 november 1918 moet keizer Wilhelm II afstand doen van zijn troon. (Wilhelm vindt asiel in Nederland. Een uitleveringsverzoek van de Entente wordt door Nederland standvastig geweigerd.) Wilhelms vriend en oorlogsbroeder, de bejaarde Oostenrijkse keizer Franz Joseph, is in november 1916 gestorven; Wilhelms neef, tsaar Nicolaas II, is met zijn gezin in juli 1918 door de communisten vermoord.
De Eerste Wereldoorlog betekende het einde van drie Europese keizerrijken, plus de ondergang van het Osmaanse Rijk. Europa, in elk opzicht onbetwist het centrum van de wereld, was bijna leeggebloed. Uit alle werelddelen waren de soldaten gekomen om in de modder, het prikkeldraad en de granaattrechters te sterven, maar een duurzame vrede was niet bereikt. De onredelijke en onzinnige vredesbepalingen die de Centralen opgelegd kregen (vooral het ‘dictaat’ van Versailles) en de angst voor het ontketende communisme maakten de weg vrij voor autoritaire regimes, waaronder het Derde Rijk. De Eerste Wereldoorlog is dé oorzaak van de Tweede Wereldoorlog.
Uit het boek Im Westen nichts Neues, van Erich Maria Remarque: Haje Westhus wordt met een opengescheurde rug weggesleept; bij iedere ademteug zie je zijn long door de wond heen komen. Ik kan hem nog een hand geven. ‘Het is uit met me, Paul,’ kreunt hij en bijt van pijn in zijn arm. We zien mensen – die nog leven – terwijl hun schedel weggeschoten is; we zien soldaten lopen wier beide voeten zijn afgeschoten; zij strompelen op versplinterde beenstompen naar een dekking; we zien mannen zonder mond, zonder onderkaak, zonder gezicht… De zon gaat onder; de nacht komt weer; de granaten fluiten; de wereld loopt op zijn eind.
If you could hear, at every jolt, the blood come gargling from the froth-corrupted lungs, obscene as cancer, bitter as the cud of vile, incurable sores on innocent tongues, – my friend, you would not tell with such high zest to children ardent for some desperate glory, the old lie: Dulce et decorum est pro patria mori. (Wilfred Owen)
Zie ook: WORLD WAR GALLERY
Zie ook: SCHOOLEXAMEN