Het doel van onderwijs is niet de kennis van feiten, maar de kennis van waarden. (W. R. Inge, decaan van St. Pauls)



‘Onze leerlingen moeten zich veilig voelen in de klas.’ – Die woorden liggen menig schoolleider voor in de mond. In vacatures wordt gesproken over een ‘veilige leeromgeving’. Docenten voor wie een paar schuwe, timide leerlingen ‘een beetje bang’ zijn, worden verwijtend aangesproken door mentoren en rectoren. Maar wat is veilig, en wat is bang? Een te breed trekken van het eerste, en een benepen opvatting van het tweede, beperkt aanzienlijk de ‘speelruimte’ van goede leerkrachten.

[drs. J. Veltmaat]

De leider
Natuurlijk moet een leerling zich veilig kunnen voelen in een klaslokaal. Dat wil zeggen: hij of zij moet zich beschermd weten tegen belediging, vernedering en ongewenste intimiteiten. Pestkoppen en bullies moeten dus ‘met harde hand’ aangepakt worden, en juist daar wringt de (hand)schoen. Zij die het voortouw nemen in pesterijen zijn immers informele leiders; deze aanvoerders kunnen alleen in toom gehouden worden – en heropgevoed worden – door een echte leider: een leraar die zowel het formele als informele leiderschap belichaamt in zijn klaslokaal (en daarbuiten). Dat zo’n gezaghebbende of imponerende docent ook ontzag inboezemt, wat bij enkele bedeesde pubers een vaag gevoel van ‘een beetje bang zijn’ oproept, is onontkoombaar.

De vader die fronst en een harde toon in zijn stem legt, maakt zijn kind een ‘beetje bang’. Datzelfde vermogen behoort een leraar te hebben. Gedoceerd en geproportioneerd boos worden is onlosmakelijk verbonden aan opvoeden; het gaat gepaard met ‘betrokken zijn’. We worden niet boos op vreemden die domme fouten maken, tenzij die fouten ons raken. De leraar die tevens opvoeder is en zijn leerlingen als zijn eigen kinderen behandelt, zal zich ergeren aan luiheid, onoplettendheid en desinteresse; hij zal kinderen die niet leergierig zijn, proberen te corrigeren. Zo nu en dan zal hij lichtgeraakt zijn.

Veel leerlingen hebben geen boodschap aan de vakkennis of didactische vaardigheden van een leraar; zij beoordelen hem op zijn capaciteiten als leider en zijn vermogen om te ‘boeien’. Iemand met een zwakke persoonlijkheid is per definitie een zwakke docent. ‘Aardig’ is iets anders dan ‘lief’. De meest geliefde docenten zijn streng doch rechtvaardig. De leraar die de grenzen voor zijn leerlingen duidelijk getrokken heeft, zo duidelijk dat ‘uitproberen’ en grensoverschrijdend gedrag geen opties meer zijn, kan zich – desgewenst – blijmoedig op de interactie met zijn of haar leerlingen richten. Als die leraar ook nog eens levenservaring en wijsheid deelt, zich dus met opvoeding (!) bezig houdt, wordt het juiste klimaat geschapen voor kennisoverdracht. Zulke leraren en rolmodellen worden in de herinnering van oud-leerlingen gekoesterd; soms ontstaan in dat klimaat zelfs langdurige vriendschappen.

Ruimte
Anno 2013 hebben we binnen het onderwijs te maken met ouders die ‘vrienden en vriendinnen’ proberen te zijn van hun kinderen – een kansloze onderneming. Wereldvreemde, verknipte en verkokerde opvattingen met betrekking tot autoriteit en gezag zijn de wrange vruchten van nivellering binnen het gezin. Comazuipen, gameverslaving, cyberpesten, bommeldingen en gewelddadige uitbarstingen op straat zijn terug te voeren op een anti-autoritaire instelling: jongeren die zulk gedrag vertonen ‘laten zich niets zeggen’; niet door hun ouders, niet door andere volwassenen, niet door politieagenten.



De rol die scholen spelen in het opvoedingsproces is de afgelopen twee decennia alsmaar groter geworden. Sterker gezegd, zij hebben een flink deel ervan in de maag gesplitst gekregen. In een tijd waarin het ‘alleen ik heb iets over mijn (!) kinderen te zeggen’ menig pa en ma voor op de tong ligt; in een tijdsbestek waarin kinderen door hun ouders aangespoord worden om mondig en assertief te zijn, worden docenten geacht om tal van leemtes te vullen. Juryleden (X Factor, The Voice, Idols…) die tenenkrommend vals zingende tieners confronteren met de onmiskenbare waarheid, krijgen te horen: ‘Dat is alleen maar jullie mening.’ Liefde maakt blind en doof, dus de wannabe popsterren worden vervolgens getroost door hun ouders met denigrerende opmerkingen over elke onbenul die het vermeende talent van hun koters niet klakkeloos onderkent. Docenten moeten (!) tegenwoordig hun leerlingen serieus nemen. ‘Wederzijds respect’ staat hoog in het vaandel binnen het onderwijs. Aangezien de militaire dienstplicht is afgeschaft, zal het bedrijfsleven velen in de nieuwe aanwas de ogen moeten openen. Respect krijg je niet zomaar; je moet het verdienen. Dat geldt ook voor de docent: formeel leiderschap (de positie, de rang, de strepen of sterren waarop hij kan staan) is niet voldoende; enkel informeel leiderschap genereert respect.

Hoeveel ruimte krijgt de hedendaagse docent? Helaas wordt in toenemende mate het gezegde ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ in de praktijk gebracht. Uniformiteit viert hoogtij, hetgeen merkwaardig is in onze individualistische samenleving. Bij gezag hoort hiërarchie, en bij hiërarchie horen voorrechten. Met privileges is niets mis, mits zij op basis van verdienste toegekend worden. Juist die privileges bevestigen een gezagspositie. Dat een scholier hetzelfde zou mogen als een volwassene met een academische titel (de docent) is absurd – zo ver gaan zelfs communisten niet – maar ook binnen de groep docenten draagt niet iedereen dezelfde pij. Toch worden de goede en voortreffelijke docenten vandaag de dag gekortwiekt omwille van ‘veilige’ uniformiteit.



Omdat de kennis van matige leraren het schoolboekje niet overstijgt, worden Programma’s van Toetsing en Afsluiting (PTA’s) volgepropt met hoofdstukken uit ‘de methode’, zodat deze leraren al hun lesuren braaf kunnen besteden aan het voorlezen, uitleggen en samenvatten van de door schoolboekenuitgevers aangeleverde basisleerstof. Hoe zouden zij de lestijd anders moeten vullen? Een goede docent daarentegen, heeft ‘tekst’: zijn eigen verhaal. Dat verhaal wil hij vertellen, verluchtigen, illustreren, actualiseren… Daarvoor heeft hij ruimte nodig. Hij wil de leerstof verdiepen en verbreden, maar hij wil vooral zijn leerlingen enthousiasmeren. Saaie lessen gaan mee in de schooltas, interessante lessen gaan mee in de bagage van een leerling.

Instrumenten
Laten we als aansprekend voorbeeld een docent Geschiedenis nemen. Deze specifieke docent is gespecialiseerd in Oude Geschiedenis (Grieken en Romeinen) en in Krijgsgeschiedenis. Als geen ander kan hij zijn leerlingen meenemen naar de tijd van Pericles, Plato, Alexander en Caesar. Hij kan beeldend vertellen over Leonidas en zijn driehonderd Spartanen (onlangs verfilmd); hij kan inzicht geven in godsdienst en mythologie (zeer actueel); hij kan de eerste opgetekende generatiekloof (rond 400 v.C) vertalen naar hedendaagse strubbelingen tussen oud en jong. Die docent zal – als hij de informele leider is en dus sterk in zijn schoenen staat – zijn leerlingen vertellen over homoseksualiteit en pederastie in de Oudheid, waarmee hij op culturele gronden berustende vooroordelen bestrijdt. Ook andere belangrijke maatschappelijke thema’s kan hij ‘te lijf’ gaan, gewapend met zijn kennis van het verleden, mits hij roostertechnisch de ruimte krijgt.

Welke instrumenten staan hem ter beschikking? Toets- en tentamenvragen zijn niet enkel bedoeld om te kunnen beoordelen of een leerling de materie begrijpt, dan wel voldoende bestudeerd heeft. ‘Dat is een goede vraag,’ zeggen we wanneer de vraag het wezenlijke van een gebeurtenis, verschijnsel of betoog betreft. Toch wemelen schoolexamens van simplistische ‘controlevragen’. (Heeft de leerling de feitjes uit alle paragrafen in zijn hoofd gestampt?) Vragen zijn geen controlemiddel, maar een leerinstrument: zij behoren de leerling duidelijk te maken wat belangrijk is, wat de grote lijnen en de oorzakelijke verbanden zijn. In de ‘RTTI-formule’ (Reproductie, Toepassing1, Toepassing2, Inzicht) moeten ook de reproductievragen gaan over feiten die verhelderend zijn. Elke vraag behoort een baken te zijn dat de leerling wegleidt van ondiepten. Goede vragen, die betrekking hebben op inzicht en toepassing, vormen essentiële richtingborden in het leertraject.

Stel nu dat onze voorbeeldige docent Geschiedenis zijn leerlingen uitgebreid – misschien zelfs uitputtend – verteld heeft over de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. (Ter herinnering: hij is gespecialiseerd in Krijgsgeschiedenis.) Daar zijn de opa’s en oma’s van zijn leerlingen uiteraard zeer tevreden over. En onze docent gaat verder: hij praat over standplaatsgebondenheid en propaganda; hij verdedigt de verliezers en beschuldigt de winnaars, benadrukkend dat er niet zoiets is als één waarheid. Hij ruimt tijd in om documentaires te laten zien waarin bejaarde veteranen aan het woord komen die de loopgravenoorlog – de hel op aarde – overleefd hebben; documentaires waarin voormalige leden van de Hitler Jugend vertellen over kameraadschap, geweldig leuke activiteiten en – het leermoment – de onweerstaanbare en onontkoombare verlokkingen van ‘het systeem’. Hij praat niet alleen over de Endlösung, maar ook over de geallieerde terreurbombardementen. Hij neemt de tijd om contemporaine propagandistische leugens à la de massavernietigingswapens in Irak een plek te geven. Zijn leerlingen schrijven pagina’s vol met aantekeningen…

De collega van onze docent die aangewezen is om een uniform schoolexamen (dus voor alle klassen) te maken, heeft echter een pacifistische inslag; hij of zij wil de leerlingen zo min mogelijk confronteren met gewelddadige uitspattingen uit het verleden. Van alles wat ‘riekt naar fascisme’ heeft hij sowieso geen kaas gegeten; hij wil er niets van weten. Van de twintig vragen in het schoolexamen (SE) gaan dus maar twee of drie over de wereldoorlogen. Deze leraar vindt bijvoorbeeld de ontwikkeling van de lakenindustrie in Engeland veel belangrijker. Het behoeft geen betoog dat de leerlingen van de ‘wereldoorlogendocent’ na het maken van dit SE teleurgesteld zijn: zij hebben ‘het verkeerde geleerd’. De bevlogen docent die zijn ziel en zaligheid in de lessen gelegd heeft, moet gefrustreerd en gedemotiveerd onvoldoendes uitdelen.



Waarom dan toch die uniforme SE’s? Gewoon omdat veel leraren – zelfs eerstegraads docenten – niet de kennis en vaardigheden bezitten om een behoorlijk SE te maken. Triest, maar waar. De logische oplossing van dat probleem is deze: geef enkele ervaren docenten die wél hun vak – en de Nederlandse taal (!) – beheersen, de vrijheid om ‘ouderwets’ hun eigen gang te gaan. Kwaliteit schuilt immers nooit in uniformiteit. Een zwakke broeder, gehuld in dezelfde pij, mag aansluiten; hij mag kiezen uit de SE’s die door zijn getalenteerde collega’s gemaakt zijn.

Blijf bij jezelf
Bezit de docent nog andere instrumenten, afgezien van leermiddelen zoals het schoolboekje? Eigenlijk alleen zijn of haar persoonlijkheid, intelligentie en didactische ‘competenties’. In de drang naar ‘professionalisering’ binnen het onderwijs proberen veel scholen hun leerkrachten op één lijn – of in het gareel – te krijgen. Een van de hypes is de instructiestrategie of systematiek van Marzano. Daarop gaan we nu niet in. Het volstaat te zeggen dat Marzano’s vijf dimensies voor goede en ervaren docenten geen openbaring waren of zullen zijn. Beginnende leraren doen er goed aan om dicht bij zichzelf te blijven: trucjes en formules in het lesgeven leiden alleen tot de beoogde resultaten als zij passen bij de persoonlijkheid van de leraar. Ook acteurs kunnen pas ‘schitteren’ als het script hen op het lijf geschreven is. Niemand zit te wachten op een hevig geëmotioneerde Chuck Norris of Steven Seagal; geen enkele filmproducer of regisseur zal Hugh Grant ‘casten’ als bikkelharde geheimagent.

Het is een wonder dat de moderne onderwijsmethoden de heilige nieuwsgierigheid naar kennis nog niet om zeep hebben geholpen.
(Albert Einstein)


J. K. Rowling, de schrijfster van de Harry Potter boeken, heeft in ‘The Order of the Phoenix’ een pleidooi voor Severus Snape gehouden dat waarschijnlijk aan velen ongemerkt voorbij is gegaan. Rowling voerde professor Dolores Jane Umbridge op, een vrouw die met haar mierzoete glimlach, thee, porselein, bloempjes, afbeeldingen van poesjes en extreme voorliefde voor de kleur roze, aan het hoofd stond van een terreurbewind. Achter haar roze of rooskleurige façade ging een vilein karakter schuil. Haar maniertjes verbloemden een arglistige, boosaardige natuur. Zo erg zal het op normale scholen niet toegaan, maar Rowling heeft in haar jeugd ongetwijfeld kennis gemaakt met ‘onechte’ leraren en leraressen. Met het personage Umbridge stelt Rowling gekunsteldheid én het keurslijf aan de kaak, want Umbridge bestookt de leerlingen en de docenten met alle richtlijnen, voorschriften, regels en orders die aan haar bureaucratische brein ontspruiten.
Is Snape nog in beeld? Jawel, hij gaat stug door, ‘doing his magic’. Iedereen die de Harry Potter boeken of/en de films tot zich genomen heeft, weet dat Severus Snape aan het einde ‘ontmaskerd’ wordt als de grootste held van allemaal. Harry Potter noemt zelfs zijn tweede zoontje naar de man die hij zeven boeken lang verfoeide.

‘Albus Severus,’ Harry said quietly, ‘you were named for two headmasters of Hogwarts. One of them was Slytherin and he was probably the bravest man I ever knew.’